top of page

Baanbrekers op trappers

Oscar van den Boogaard

 

Fietsen zit niet in het DNA van de Belgen. Wij Nederlanders zijn ermee opgevoed. Als we ons moeten verplaatsen denken we eerst aan de fiets, dan de bus, tram of trein en in laatste instantie de auto. De auto is een noodzakelijk kwaad. Een log ding dat veel plaats inneemt, moeilijk te parkeren is, en brandstof slurpt.

 

Met sociale klasse heeft de auto niets te maken. Wel met sociaal willen zijn. De openbare ruimte is heilig in Nederland. Er wordt over nagedacht. Goede fietspaden voor iedereen. Maar ook beweging voor iedereen. Mijn vader fietste veertig kilometer per dag in zijn militaire uniform naar zijn werk. En in de weekends stapte hij op de racefiets en hield in een boekje bij hoeveel kilometers hij had afgelegd. Niet de auto was het statussymbool, maar het feit dat hij in topconditie was.

 

Ik herinner me de karavanen fietsers op weg naar onze school. Een paar kinderen in het verste boerendorp twintig kilometer verderop waren als eerste vertrokken en overal sloten kinderen aan. Ik herinner me hoe ik wachtte op de karavaan. Het was een natuurverschijnsel. Trekvogels.

 

Een Nederlander koopt pas een auto als hij er echt een nodig heeft. En als hij hem dan heeft, zal hij hem zo weinig mogelijk gebruiken. Een auto is geen snobartikel. Een man of vrouw die voor de dag wil komen met een auto heeft een identiteitsprobleem en maakt zichzelf belachelijk.

 

Zolang ik in Amsterdam woonde, kon ik me niet voorstellen ooit een auto nodig te zullen hebben. Een oude Gazelle was alles wat ik ambieerde. Pas toen ik in Brussel kwam studeren, merkte ik dat ik zonder auto niet kon functioneren. Fietsen was er in de jaren negentig levensgevaarlijk en het openbaar vervoer was gebrekkig. Studenten waren mensen die nog bij hun ouders woonden (begreep ik niets van dat je daar als jong mens zin in had) en met de auto naar de universiteit kwamen.

 

In Brussel is de infrastructuur voor fietsers er de laatste jaren sterk op vooruitgegaan. Toch is fietsen nog steeds een politiek statement. Ik heb bewondering voor alle fietsers in de hoofdstad omdat zij de wegbereiders zijn voor de fietsers in de toekomst. Nu zijn het vooral mannen die je op de fiets ziet, wat we nodig hebben zijn vrouwen en kinderen. Ze leiden de automobilisten op om rekening te houden met fietsers. Hoe gedifferentieerder het fietspubliek, hoe meer gevoeligheid er bij automobilisten wordt gekweekt.

 

In auto's zijn mensen niet te zien. Hun gedrag is anders. Ze verschuilen zich. Op de fiets toont de mens zijn menselijkheid, zijn kwetsbaarheid, zijn vitaliteit. Daarom is het zo'n prachtig vervoermiddel. Een Nederlandse automobilist houdt van nature rekening met fietsers omdat hij zelf ook een fietser is. In België vinden automobilisten fietsers vervelende obstakels die ruimte innemen.

 

In Nederland mag je roepen: spring maar achterop! Gezellig samen op de fiets. Toen ik bij een chic Amsterdams advocatenkantoor stage liep, nam ik mijn baas achterop mee op de fiets om naar de rechtbank te rijden. Intussen kon hij zijn dossiers nog bekijken. Zodra je de Belgische grens over bent, krijg je een boete als iemand op je bagagedrager zit.

 

Fietsen is in het beste geval ook sexy. Al die mooie lichamen! De haren in de wind. Al fietsend maak je een maatschappij wakker, blij en gezond.

 

Voor mijn zéér on-Hollandse moeder was een fiets een ding dat in de garage stond te glimmen. Ze vond dat ze er niet de juiste kleding voor had. En de wind vernielde haar kapsel. Dus nam zij de auto. Ik dacht dat mensen zoals zij waren uitgestorven, maar hier in mijn groene dorp in de buurt van Gent zie ik jonge vrouwen die zich alleen per Range Rover verplaatsen. Fietsen vinden ze waarschijnlijk beneden hun niveau. Of iets wat alleen met sport te maken heeft. Liever staan ze thuis te shaken op hun powerplate. Het is schandalig hoe weinig fietspaden er hier zijn en in wat voor toestand ze verkeren. Ik ga straks bij de gemeenteraadsverkiezingen stemmen op de partij die het meest voor de fietsers over heeft.

bottom of page