top of page

Statusangst

Liberales

In zijn nieuwste boek Statusangst onderzoekt de romancier Alain de Botton een verschijnsel waarmee iedereen in de westerse wereld op de één of andere manier te maken krijgt. Een gebrek aan waardering van onze medemens, al te hooggespannen verwachtingen van wat het leven ons te bieden heeft, een te grote afhankelijkheid van de mening van anderen.

Ons ‘ego’ of zelfbeeld kan volgens de Botton het best vergeleken worden met een lekkende ballon “die voortdurend liefde van buitenaf nodig heeft om opgeblazen te blijven en gevoelig is voor de kleinste speldenprikjes die door veronachtzaming worden uitgedeeld. […] We kunnen somber worden doordat een collega ons afwezig heeft begroet of doordat iemand ons niet terugbelt”.

We hechten veel belang aan status, onze waarde en aanzien in de ogen van de wereld. En met de komst van het kapitalisme in de achttiende eeuw hangt status in het Westen bovendien vaak samen met financieel succes. Statusangst wordt dan ook teweeggebracht door zaken als recessie, ontslag, promoties, pensionering, gesprekken met collega’s in dezelfde bedrijfstak, krantenartikelen over prominente personen en de geslaagde carrière van vrienden. Onze drang een geslaagde positie in de maatschappelijke rangorde te verwerven heeft niet zozeer te maken met de mogelijkheid aldus materiële bezittingen te vergaren of macht uit te oefenen, als wel met de hoeveelheid liefde die we dankzij een hoge status mogen verwachten. Eén van de oorzaken van statusangst is dan ook liefdeloosheid: “…als een toekomstige maatschappij liefde zou bieden als beloning voor het verzamelen van plastic schijfjes, zou het niet lang duren voordat die waardeloze voorwerpen eveneens een centrale rol speelden in onze diepste verlangens en angsten”.

Een tweede grote oorzaak van statusangst is snobisme. Het Engelse woord ‘snobbery’ schijnt zijn ontstaan te danken aan de gewoonte van veel colleges in Oxford en Cambridge om op examenlijsten achter de namen van gewone studenten sine nobilitate (zonder adellijke titel) of ‘s.nob’ te noteren, om hen te onderscheiden van hun aristocratische medestudenten. In het begin werd het woord ‘snob’ gebruikt voor iemand die geen hoge status had, maar al gauw kreeg het zijn moderne en vrijwel tegenovergestelde betekenis: iemand die aanstoot neemt bij het ontbreken van een hoge status, van maatschappelijk erkende insignes, van belangrijke titels onder je naam. Wat snobs dan ook kenmerkt is niet gewoon discriminerend gedrag maar de onverbiddelijke overtuiging dat iemands maatschappelijke rang en zijn waarde als mens volstrekt met elkaar in overeenstemming zijn.

Andere oorzaken van statusangst zijn volgens Alain de Botton merkwaardig genoeg de politieke gelijkheid, sociale en economische kansen, en de materiële vooruitgang: “Dat de grote politieke en consumptieve revoluties van de achttiende en de negentiende eeuw tot psychologisch onzekerheid leidden terwijl ze de materiële omstandigheden van de mensheid toch bijzonder ten goede kwamen, komt door een opmerkelijk nieuw ideaal waarmee ze gepaard gingen: een praktische geloof in de fundamentele gelijkheid van alle mensen en in het onbeperkte vermogen van wie dan ook om wat dan ook te bereiken”. Democratieën hebben, zo stelt de Botton, elke begrenzing van verwachting opgeheven.

Alle leden van de gemeenschap voelen zich in theorie elkaars gelijken, want ze hebben allen min of meer gelijke kansen: toegang tot een universitaire studie bijvoorbeeld, ongeacht het inkomen. Bijgevolg zijn weinig successen zo onverdraaglijk als die van onze ogenschijnlijke gelijken. Het gevoel dat we iets anders zouden kunnen zijn dan wat we zijn – een gevoel dat wordt ingegeven door grote prestaties van hen die we als onze gelijke beschouwen – leidt tot onzekerheid en wrevel. “Afgunst wordt niet veroorzaakt door een onevenredig verschil tussen onszelf en anderen maar juist door een zekere overeenkomst. Een gewoon soldaat koestert geen afgunst jegens zijn generaal, vergeleken bij wat hij voelt voor zijn sergeant of korporaal”, schreef David Hume in A Treatise on Human Nature (1739).

Statusangst gaat heden ten dage tevens hand in hand met ambitie, aangezien achting en broodwinning afhankelijk zijn van onvoorspelbare factoren als onbestendig talent (we kunnen het beste in onszelf niet naar believen oproepen), geluk (we hebben soms pech), onze werkgever (die iemand anders opslag geeft), de winstkansen van die werkgever (het bedrijf gaat op de fles), en de wereldeconomie (na een periode van groei komt onvermijdelijk een periode van recessie).

Maar er zijn gelukkig ook manieren om die statusangst te overwinnen en vrede of zelfs vervulling te vinden in een volgens de heersende normen onaanzienlijk bestaan. Alain de Botton reikt ons aan de hand van voorbeelden uit de filosofie, de kunst, de wereldliteratuur, het christendom en de politiek, mogelijkheden aan om te ontsnappen aan de waardeoordelen van anderen en om ons zelfbeeld voortaan te laten bepalen door waarheden van een minder tijdelijke en stoffelijke aard.

Zo introduceert de filosofie een element in de manier waarop we met de mening van anderen omgaan. We kunnen ons dit element het best voorstellen als een doos waarin we alle percepties van derden stoppen – zowel de positieve als de negatieve – om deze te evalueren en ze vervolgens krachtdadig naar het zelf te sturen als ze juist zijn, óf ze losjes, met een lach of een schouderophalen, van ons af te schudden als ze onjuist zijn. Filosofen noemden deze doos de ‘rede’.

Filosofen als Sébastien-Roch-Nicolas de Chamfort (1741-1794), Arthur Schopenhauer (1788-1860) en François-Marie Aouet alias Voltaire (1694-1778) stelden dat we, zodra we de meningen van andere mensen onder de loep nemen, een ontdekking zullen doen die tegelijkertijd betreurenswaardig is en opmerkelijk bevrijdend werkt: de ideeën van het grootste deel van de bevolking over de meeste onderwerpen zijn een aaneenschakeling van vergissingen en misvattingen. “De publieke opinie is de slechtst denkbare opinie”, schreef Chamfort.

We zouden een eind moeten maken aan het masochistische proces waarbij we de goedkeuring van anderen najagen. We moeten ons hierbij afvragen waarom we belang hechten aan de mening van anderen voor wie we, na hun denkwijze en handelen nader bestudeerd te hebben, nauwelijks respect hebben. Of zoals Schopenhauer het formuleerde: “Zou een musicus zich gevleid voelen door een luid applaus als het hem bekend was dat zijn publiek, op een of twee personen na, uit louter doven bestond?”

Ook de literatuur kan ons afhelpen van statusangst en snobisme. Zo zorgt Balzac er in Vader Goriot (1834) voor dat onze sympathieën niet uitgaan naar Madame de Nucingen, met haar weelderige huis, maar naar de oude tandeloze Goriot, die een schamel bestaan leidt in een vervallen pension. In Thomas Hardy’s Jude the Obscure (1895) koesteren we minder respect voor de dons van Oxford, dan voor de verarmde, amper geschoolde steenhouwer die de waterspuwer van de universiteitsgebouwen repareert. De schrijver verruilt hier telkenmale de standaardlens waardoor mensen in de maatschappij worden bekeken – een lens die rijkdom en macht uitvergroot – voor een morele lens, die goede karaktereigenschappen uitvergroot. Door deze lens bezien, kunnen aanzienlijke personen klein lijken, en de vergeten figuren achteraan juist op de voorgrond treden. In de wereld van de roman blijken kwaliteiten los te kunnen staan van materiële rijkdom. De rijke en welgemanierde personages zijn niet per se goed, de arme, ongeschoolde niet per se slecht.

Alain de Botton besluit zijn boek met de vaststelling dat niets ons verplicht het heersende statussysteem te onderschrijven. De vrees in de ogen van anderen te falen en ons te schande te maken, is bovendien niets anders dan een natuurlijk gevolg van de ambities die we koesteren, de voorkeur die we hebben voor bepaalde resultaten, en van een respect voor anderen mensen: “Statusangst is de prijs die we betalen voor onze instemming met een algemeen aanvaard verschil tussen een succesvol en een mislukt leven”. Relativeren is dus de boodschap.

bottom of page